... In opdracht van https://www.mondi.nl

28.Integreren in een kattendorp

Al vanaf de allereerste keer dat we door dit bijzondere dorpje liepen, toen nog in de vakantiemodus lang voordat het thuis werd, viel ons de hoeveelheid katten op. Overal waren ze. In de steegjes, de binnentuinen, op de diverse muurtjes, in de raamkozijnen, op de daken. Op sommige plekken stonden lege voederbakjes langs de straat die dagelijks door enkele dorpelingen werden gevuld met brokjes voor de thuislozen. Alet les Bains werd door ons al snel omgedoopt tot Het Kattendorp en de bakkenvullers tot kattenvrouwtjes.

Toen wij een klein jaar later met onze hele inboedel het pand aan het Place de la République betrokken, verrijkten we de poezenpopulatie met drie Hollandse exemplaren. Het thema 'poes' zou ons in de primaire integratie-jaren nog flink achtervolgen.

De eerste zomer stond er meteen al een heel jong snoepig rood-witje bij ons voor de deur. Na een tevergeefse rondgang door het dorp besloten we naïef om haar te adopteren. Niet veel later vonden we een zwart-witje, zielig mauwend en doodsbang achter een struikje. Langzaam kwamen we erachter dat het een zomerse gewoonte was om nestjes met kittens, die na een schattige maar korte zoogperiode ongewenst waren geworden, van heinde en verre in Het Kattendorp te dumpen. Als de kinderen thuiskwamen met zo’n snoesje voelde het wel heel onfatsoenlijk om het hulpeloze beestje weer terug de straat op te bonjouren, maar onze eigen poezenroedel zou zich op deze manier wel heel snel vermenigvuldigen. Gelukkig wisten we nummer twee aan een plaatsgenoot te slijten.

Een buurman om de hoek zette op een mooie lentedag een grote mand vol kittens buiten op zijn voorplaatsje. De uitgevloerde moeder kwam een tepel tekort om ze allen te kunnen voeren. Toen ik oh’s en ah’s uitroepend door mijn knieën ging om het spul te bewonderen meldde de buurman tot mijn ontsteltenis doodleuk dat hij ze straks allemaal ging verzuipen. Niet veel later had ik de verantwoordelijkheid voor negen kittens op mij genomen. Maar dit soort verhalen gaat snel in zo’n dorp. Men begon bij ons aan te kloppen met gevonden poezenspul in de veronderstelling dat wij ze wel zouden opnemen. Sommigen kittens waren vrolijk en speels, andere veel te jong en bang, een enkele doodziek uit een afvalcontainer bevrijd.

Ik dreigde een koninginnenstatus der kattenvrouwtjes te krijgen en echtgenoot een burn-out.

Mijn eigen en geadopteerde katten woonden natuurlijk niet op straat, maar konden in- en uitlopen en ’s nachts gezellig op bed liggen. Zakken vol kwaliteitsbrokjes voerden onze maandlasten op, maar het ergste was mijn moederschapsprincipe. Geen enkele baarmoeder zou ongebruikt het graf in mogen gaan en geen enkel vrouwelijk wezen de schoonheid van het moederschap missen, zo meende ik. Een heilige overtuiging die waarschijnlijk gevormd was door mijn eigen klapperende eierstokken van ooit, en die vele malen groter was dan alle wijze argumenten tegen overbevolking onder de katachtigen. Voordat onze poezenmeisjes werden geopereerd, moest er dus minstens éénmaal een nestje komen.

Nadat we onze derde zomer in Zuid-Frankrijk voor zestien kittens onderdak hadden gevonden en onze eigen poezenfamilie weer tot vier leden hadden weten te reduceren, leek de rust weergekeerd. Als vanzelf kwam de enorme kattentoestroom ten einde, alsof het een soort ontgroening was geweest om een volwaardig inwoner van dit Kattendorp te mogen worden. Echtgenoot kreeg weer een beetje lucht.

Het najaar was al lang begonnen toen zoon plotseling tóch nog een heel klein schattig poesje met lieve loensende oogjes en een zwart pandaneusje vond. Na een eerste moment van hevige paniek vielen we allemaal (vooral echtgenoot!) als een blok voor haar. Ze mocht blijven en werd ons allerallerlaatste vondelingetje.

Met baarmoeder, dat wel.