... In opdracht van https://www.mondi.nl

17. 'Ce n’est pas normal ça!’

Ons eerste meteorologische jaar in Zuid-Frankrijk was op zijn minst verrassend te noemen. De eerste lente werden we met vijf weken ononderbroken regen verwelkomd en temperaturen waar ze ons in Nederland hard om uitlachten. De eerste zomer was weinig verrassend ziedendheet, maar de herfst schommelde dan weer tussen waanzinnig koud en aangenaam warm. 

In onze eerste winter viel er warempel een flink pak sneeuw. Dorpen raakten afgesloten van de buitenwereld, scholen bleven dicht en onze burgemeester en zijn gevolg kwamen tijdens de sneeuwval in eigen persoon de straten pekelen. Dik ingepakt stonden ze achterop de gemeente-pick-up en werden langzaam door het dorp gereden, terwijl ze her en der wat zout om zich heen mikten. Nadat de winterse bui was overgetrokken, kwamen van alle kanten onthutste bewoners hun huizen uit met bezems en sneeuwscheppen over de schouders. 'Ce nest pas normal ça! riepen ze elkaar toe. Het was bijzonder vermakelijk, al was dit niet helemaal wat wij bij onze warme Zuid-Frankrijk-droom voor ogen hadden gehad.

De kinderen konden hun geluk natuurlijk niet op; geen school, maar wel sneeuwbalgevechten, sneeuwpoprollen en sleeën. Echtgenoot ging zelfs, tot enige gêne van mijn kant, samen met een buurman een ommetje maken door het dorp op langlaufski’s. 

Heel lang bleef de sneeuw niet liggen. Jammer van de pret, maar toch ook wel weer fijn, want al is het geen Costa del Sol waar we zitten, op Siberische toestanden is het openbare leven hier ook niet berekend. De wegen waren onbegaanbaar, bovengrondse elektriciteitskabels mopperden onder zoveel koud gewicht, de oudjes durfden hun kille huizen niet meer uit en ook ons eigen verwarmingssysteem kon, zelfs mét stroom, de druk niet goed aan. Voor een dagje sneeuwpret hoefden wij bovendien slechts een uurtje te rijden om bij het dichtstbijzijnd Pyrenees skidorpje aan te komen.

Een klein en gemoedelijk wintersportplaatsje waar de meneer die daar op het kleuterweitje de stangen van de sleeplift aangeeft zich met veel vaderlijke toewijding over zijn skiërs ontfermt. De zonnebril moet zonder tegenspraak op, want het licht is veel te fel. De muts moet af, want dat is veel te warm. Later op de dag als de zon achter de bergen verdwijnt, moeten de mutsen gauw weer op, want het wordt veel te koud, en worden de sjaaltjes bij de kinderen zo strak getrokken dat ze naar adem happend hun sleeprit ingaan. 

Onze weerkundige God-in-Frankrijk-droom werd gelukkig niet helemaal naar het rijk der fabels gestuurd. Regelmatig zaten wij genoeglijk aan een aperitiefje in de lente-achtige winterzon op ons buitenterras, gniffelend de Nederlandse weersvoorspellingen te bekijken. Dat was natuurlijk waar we het allemaal voor deden. Toch hing er aan het einde van deze eerste winter nog een kleine verrassing in de lucht.

Twee weken voordat het officieel lente werd, we lagen al dagen onze bleke huiden bij te bruinen, viel er wederom een flink pak sneeuw. Het kwik maakte een tuimeling omlaag en de hemel vulde zich met wolken vol waterdamp. Samen hadden ze zich nog een laatste lolletje beloofd. Het rampenplan kon weer uit de kast.

'Ce n’est vraiment pas normal ça!'